Keep these key Dutch phrases bookmarked – or learn them before you go! – to make your trip to Belgium and The Netherlands that little bit easier…
Hello Hallo (hah-low)
Goodbye Dag (dakh)
Please Alsjeblieft (als-yeer-bleeft)
Thank you Bedankt (ber-dahnkt)
Sorry Sorry (sor-ee)
Where is the toilet? Waar is het toilet? (vaar is het tvaa-leet?)
How much is it? Hoeveel kost dit? (hoo-veal cost dit?)
Do you speak English? Sprecht u Engels? (spraykt uw eng-erls?)
In an emergency…
Where is the hospital? Waar is het ziekenhuis? (vaar is het see-kern-hoais?)
I need a doctor Ik heb een dokter (ik heb in dok-ter)
I am ill/they are ill Ik ben ziek/ze ziek zijn (ik ben seek/se seek sin)
Please call 112 Bel 112 (bel ayn ayn tway)